Direct naar artikelinhoud
Opinie

Opinie: ‘Maak wooncoöperaties geen zeepbel voor de hoogopgeleide stedelijke elite’

Wooncoöperaties lijken een ideaal antwoord op de huidige huizencrisis. Maar kijk uit dat deze geen enclaves van happy few worden, stellen Mirte Jepma en Federico Savini.

en
Woningcoöperaties als de Nieuwe Meent tonen aan dat ze wel degelijk inclusieve broedplaatsen kunnen zijn.Beeld Time to Access en Roel van der Zeeuw Architecten

Amsterdam verkeert midden in een wooncrisis en de gemeente ziet wooncoöperaties als deel van de oplossing. Volgens Omgevingsvisie Amsterdam 2050 zal 10 procent van de woningvoorraad gaan bestaan uit coöperatieve woonvormen.

Dit klinkt ideaal, want coöperatief wonen vangt twee vliegen in een klap: het creëert betaalbare woningen zonder afhankelijk te zijn van corporaties (de woningbouwverenigingen, niet te verwarren met de coöperaties) én geeft toegang tot woningen zonder prijsopdrijvende speculatie. Maakt dit model zijn beloftes waar?

Kenmerken van een wooncoöperatie zijn een collectief bezit van het gebouw, direct zelfbestuur en gemeenschappelijke ruimtes. Coöperatief wonen wordt als een ‘derde’ weg gepresenteerd tussen de op privé-eigendom gebaseerde woningmarkt en sociale huur. De theorie is dat collectief bezit betaalbare woningen zonder marktspeculatie mogelijk maakt. Helaas werkt het in de praktijk vaak anders. 

Wooncoöperaties zijn geen uniforme organisaties en hun impact is daarom niet louter positief. Het risico bestaat dat sommige coöperaties slechts succesvol blijken in het realiseren van betaalbare woonruimte voor een selectieve groep gelijkgestemden. Daarmee ontwikkelen zij zich tot een enclave voor de happy few, waarbij alleen de hoogopgeleide stedelijke initiatiefnemers kunnen genieten van betaalbaar wonen in Amsterdam.

Niet alle wooncoöperaties moeten zich ontwikkelen tot een exclusieve groep, daarom is het van belang dat het Amsterdamse beleid inhoudelijk sturing geeft om betaalbare én bereikbare wooncoöperaties aan te trekken. Hiervoor zijn drie factoren van belang; vormgeving, eigendomsstructuur en inclusiviteit.

Ontmoetingen

Ten eerste de vormgeving ofwel de architectuur van het gebouw. De vormgeving creëert de ontmoetingen van de bewoners die op hun beurt de basis vormen voor succesvolle collectieve besluitvormingsprocessen. Wooncoöperaties floreren dankzij voldoende gemeenschappelijke ruimtes doordat die het risico dat ze uiteenvallen in losstaande groepen van individuele units verkleinen. Coöperaties kunnen zowel binnen- als buitenruimtes delen en beide zijn cruciaal, denk hierbij aan collectieve moestuinen, parkeergelegenheden met deelvoertuigen, kook- en wasfaciliteiten, een bibliotheek of kinderopvang.

Ten tweede bepaalt de eigendomsstructuur het langdurig functioneren van de coöperatie. Veel coöperaties vervallen op de lange termijn in speculatie als de oorspronkelijke bewoners hun aandelen tegen hogere prijzen aan nieuwkomers kunnen verkopen. Daarom is het van belang om een gedeeld eigendom van het gebouw te bewerkstelligen en zeggenschap te verdelen.

Wanneer de vereniging van huurders – de bewoners – én een externe coöperatie beide groen licht moeten geven voor transacties, wordt het haast onmogelijk individueel winst te behalen bij doorverkoop. Het Duitse Mietshäuser Syndikat, een organisatie die bij 167 huizen betrokken is, laat zien dat dit model succesvol is. In Amsterdam ontwikkelt Vrijcoop een gelijksoortig model.

Gemeenschappelijke waarden

Tot slot is actieve betrokkenheid van bestaande en toekomstige huurders bij het beheer van de woningen cruciaal voor de leefbaarheid van de coöperatie. Om dit te bewerkstelligen, is het van belang een gemeenschappelijke set waarden vast te leggen. Hierbij zouden diversiteit, openheid en ecologisch welzijn centraal moeten staan, immers, het zijn deze waarden die de relatie van de wooncoöperaties tot de stad bepalen. 

Inclusieve wooncoöperaties zijn wenselijk omdat deze zullen zorg dragen voor een diverse bewonersgroep en hierdoor kunnen zij betaalbare woningen bieden aan benadeelde huishoudens op de woningmarkt. Ouderen, alleenstaande ouders, migranten en lhbtiq+ groepen zijn hiervan enkele voorbeelden. Een inclusief zelfselectieproces moet ervoor zorgen dat de woningen bereikbaar blijven voor hen die ze het hardst nodig hebben. Hiermee wordt het belangrijkste voorkomen: dat wooncoöperaties slechts een zeepbel worden voor de hoogopgeleide stedelijke elite.

Kortom: wooncoöperaties hebben veel te bieden, maar we moeten we ook kritisch blijven op hoe ze opereren om ervoor te zorgen dat toekomstige coöperaties het gunstige effect op Amsterdam hebben dat de gemeente voor ogen staat. Gelukkig toont een aantal experimenten in Amsterdam – zoals de Nieuwe Meent en de Warren – aan dat woningbouwcoöperaties wel degelijk inclusieve broedplaatsen kunnen worden voor betaalbaar wonen in de stad. Dat stemt hoopvol voor de toekomst van gemeenschappelijk vastgoed. 

Federico Savini, universitair docent environmental planning, institutions and politics aan de Universiteit van Amsterdam.
Mirte Jepma, masterstudent aan de Universiteit van Amsterdam.