Het Joegoslaviëtribunaal, dat begin dit jaar na 25 jaar zijn deuren sloot, wordt beschouwd als een succes. Het heeft ervoor gezorgd dat het internationale strafrecht zich in rap tempo kon ontwikkelen van een papieren idee tot een effectief middel om de meest ernstige misdrijven te berechten.

Dr. Frederiek de Vlaming*

Dankzij het tribunaal hebben we nu het juridische instrumentarium om de verantwoordelijkheid van politici en militairen voor hun aandeel in oorlogsmisdrijven te duiden en te benoemen. Ook werden er in navolging van dit eerste internationale tribunaal nieuwe instituten in het leven geroepen, zoals het Rwandatribunaal en het Internationaal Strafhof.

Te midden van deze succesvolle juridische revolutie zijn er uiteraard ook twijfels. Zijn juristen bij machte een juiste inschatting te maken van de ontwikkelingen op het slagveld? Eén van de laatste zaken van het Joegoslaviëtribunaal waarover vorige maand werd beslist, het hoger beroep tegen de beruchte Bosnische ultranationalist en oorlogshitser Voislav Seselj, laat zien hoe moeilijk dat is. 

Géén van de staatshoofden in het voormalige Joegoslavië die hun naties in de vroege jaren 90 in een allesvernietigende oorlog stortten, is berecht. Het noodlot hielp daarbij ook een handje. De Bosnische president Izetbegovic stierf in 2003 terwijl het onderzoek naar zijn aandeel in oorlogsmisdrijven nog gaande was. Zijn Kroatische collega Tudjman, verantwoordelijk voor de eerste etnische zuiveringen in de regio, was hem in 1999 voorgegaan. Vlak voor het einde van zijn bijna vier jaar durende strafzaak stierf de voormalige president van Servië, Slobodan Milosevic. Grote frustratie onder de duizenden slachtoffers en ontzetting bij de stafleden van het tribunaal, die jaren aan de zaak hadden gewerkt.

De voortijdige dood van deze belangrijkste verdachte van het tribunaal leidde niet alleen tot negatieve reacties. Opvallend nuchter commentaar kwam van de hoofdaanklager in de zaak, de Britse jurist Geoffrey Nice. Hij had jarenlang aan het onderzoek gewerkt en tijdens het proces bijna dagelijks de degens gekruist met Milosevic zelf, die zijn eigen verdediging voerde. Maar Nice berustte er in dat deze sisyphusarbeid niet tot een vonnis had geleid. Het belangrijkste, zo vond Nice, was dat de processtukken de historische feiten zullen blootleggen over de rol van Milosevic c.s. bij de aanloop tot de oorlogen en de verschrikkingen van de etnische zuiveringen. Met andere woorden, ook zonder een vonnis ligt de waarheid op tafel, wat van groot belang is voor de verwerking van het oorlogsleed.

Nice maakt hier een belangrijk punt. Het tribunaal heeft niet alleen juridische ontwikkelingen voortgebracht, het heeft ook – letterlijk –  geschiedenis geschreven. De jurisprudentie van het tribunaal laat zien hoe gedegen de rechters zich daarbij hebben laten informeren over de aanloop en het verloop van de gebeurtenissen in voormalig Joegoslavië. Getuigenissen van historici en forensische experts hebben de rol van de politiek, het leger en de media bij de etnische zuiveringen geanalyseerd. Belangrijke gebeurtenissen, zoals de genocide in Srebrenica, zijn tot in de kleinste details beschreven in de vonnissen, die vaak vele duizenden pagina’s beslaan. Historici zijn over het algemeen gematigd positief over de interpretatie van de feiten door de juristen van het tribunaal. Revisionisme is een ware uitdaging geworden.   

Missers

Het ging ook wel eens heel erg mis. De grootste reputatieschade voor het tribunaal was het vonnis van 2016 tegen de Bosnisch-Servische ultranationalist Vojislav Seselj. De aanklagers hadden 28 jaar geëist voor zijn aandeel in de moord op, en de deportatie van Bosnische en Kroatische burgers. In het vonnis gaven de rechters een karakterisering van de oorlog die lijnrecht inging tegen de wijze waarop het tribunaal tot dan toe het conflict op de Balkan had beschreven.

Sinds de beginjaren had het tribunaal de oorlog namelijk gekwalificeerd als ‘een georganiseerde en systematische aanval op de burgerbevolking’. De verdachten – onder wie veel nationalistische propagandisten en politici – werden veroordeeld voor hun aandeel in het geweld, al waren zij daar zelf vaak niet direct (fysiek) betrokken bij geweest. Zo werd de politieke leider van de Bosnische Serviërs, Radovan Karadzic, betiteld als de architect van het geweld en tot 40 jaar gevangenisstraf veroordeeld voor genocide en misdrijven tegen de menselijkheid. De rechters vonden dat er een causaal verband was tussen oorlogsophitsing (door Karadzic) en het geweld tegen de bevolking.

In de zaak-Seselj daarentegen kwalificeerden de rechters de oorlog als een ‘legitiem conflict’ tussen meerdere partijen. Het ophitsen tot geweld werd opeens als een ‘opsteker voor de troepen’ bestempeld en was volgens de rechters een legitiem instrument geworden om ‘het moreel van de manschappen’ op te peppen. De rechters constateerden daarnaast dat er onvoldoende bewijs was voor het oorzakelijke verband tussen de oorlogsretoriek van Seselj en het massale geweld van de etnische zuiveringen. In deze lezing waren burgerslachtoffers niet langer doel van een moedwillige aanval, maar vormden zij de onvermijdelijke bijkomende schade van de oorlog.

Zo werd de geschiedenis van het conflict in Bosnië, zoals het sinds 1995 zorgvuldig door het tribunaal was gedocumenteerd, in één klap herschreven en ging één van de meest beruchte Bosnisch-Servische verdachten vrijuit. Pikant detail is dat de vonnissen tegen Karadzic en Seselj in de dezelfde maand werden uitgesproken, in maart 2016.

Smet weggepoetst

Het vonnis tegen Seselj van 2016 werd door  tribunaal-watchers als een ‘juridische ramp’ betiteld. Met spanning werd daarom uitgekeken naar de beslissing in hoger beroep, afgelopen 11 april. En ja, het tij werd gekeerd. In haar vonnis maakte de beroepskamer van het tribunaal korte metten met de revisionistisch aberratie en heeft dus op de valreep, vlak voor de definitieve sluiting van het tribunaal, de lelijke smet op het blazoen van het instituut kunnen wegpoetsen. De oorlog in Bosnië werd weer wat het was: een kwaadaardige aanval op de burgerbevolking, waarbij vooral de niet-Servische burgers het moesten ontgelden.

De beroepskamer liet zich tevens genuanceerder dan de rechters in eerste instantie uit over de vraag of de opzwepende toespraken van de ultranationalist Seselj daadwerkelijk tot vervolging, geweld en deportaties hadden geleid. De conclusie is dat dat in sommige gevallen wel, maar niet in alle situaties kon worden bewezen dat Seseljs retoriek tot geweld tegen burgers leidde. Seselj kreeg tien jaar, die hij al ruimschoots in voorarrest in de Scheveningse gevangenis had uitgezeten. De man loopt weer vrij rond en heeft zich weer actief gestort op zijn ultranationalistische politieke activiteiten in Bosnië.

Te hoge ambities

De internationale gemeenschap had met de oprichting van het Joegoslaviëtribunaal in 1993 ambitieuze plannen. Van het tribunaal werd verwacht dat het een einde zou helpen maken aan het conflict op de Balkan, geweld zou voorkomen en dat het de verzoening tot stand zou brengen tussen gezworen vijanden. Na 25 jaar rechtspraak in Den Haag hebben we geleerd dat je dergelijke eisen niet kunt stellen aan een rechtbank. De zaak-Seselj laat zien dat het recht weliswaar kan zegevieren maar ook dat het recht weinig invloed heeft op de politieke krachten die een oorlog voortbrengen en voortstuwen. Seselj heeft zich niets aangetrokken van het vonnis en blijft de oorlogshitser die hij ooit was.

Eén ding is zeker, politieke en militaire leiders weten mede dankzij het werk van het Joegoslaviëtribunaal tegenwoordig wat hun verantwoordelijkheid op het slagveld is en dat er ooit strafrechtelijke repercussies kunnen volgen als zij zich niet aan de regels houden. Of ze zich er naar gedragen is natuurlijk een tweede.

* De auteur is senior onderzoeker bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. Zij promoveerde op De aanklager, het Joegoslavië-tribunaal en de selectie van verdachten (Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2010).

Over de auteur(s)

Dr. Frederiek de Vlaming

Frederiek de Vlaming is senior onderzoeker bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. Zij promoveerde op De aanklager, het Joegoslavië-tribunaal en de selectie van verdachten (Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2010).